Kheder’s taruf

‘Party my friends’

Deel 6zondagavond 27 juli 2014

Eerst versmelt het met mijn droom maar dan dringt het helder tot me door: er wordt geveegd op ons terras! Dat kan er maar een zijn. ‘Kheder is er!’ fluister ik naar het hoge bed. We springen in onze kleren en stuiven naar buiten. Het antwoord op al mijn twijfels staat verlegen te borstelen. De begroeting is onstuimig in beide richtingen. Hij blijft mijn hand pompen en doet daarna hetzelfde met Gaea’s hand. Met het schuldgevoel van een betrapte puber mompelt hij: ‘Party my friends.’ Een milliseconde heb ik nodig voor de zin steek houdt. Hij is er gewoon niet meer geraakt. Is de tijd the Iranian way uit het oog verloren en totaal vergeten ons nog iets te laten weten. We schaterlachen en schouderkloppen, met spijt van de voorbije avond en ons nakend vertrek maar vooral opgelucht dat er geen kalvers verdronken zijn. So far for taruf.

Kheder met vrouw en zoon
Trui ontmoet paard
Rather like a stormy sea, the waves of which had been frozen solid. — F.M. Bailey, 1919
Caspar David Friedrich kijkt uit over de stenen zee

Voorzichtig pols ik of we eventueel nu bij zijn familie op bezoek kunnen. Maar hij gaat met de vrienden naar Maraveh Tappeh, zo’n kleine honderd kilometer hiervandaan. ‘Dinner two o‘clock?’ stamelt hij hoopvol. Het kan echt niet, Teheran en de luchthaven wachten. Nog daargelaten dat ‘two o’clock’, rijtijd inbegrepen, een onhaalbaar optimistische aanvangstijd is, en dan hebben we het nog niet over de uitwaaierende thee, snoep, meer thee en meer gezelligheid. Met spijt in hart en hoofd zeg ik opnieuw nee. We komen terug, we komen zeker terug beloven we, en we menen er elke syllabe van. De verwachte ‘Inshallah’ blijft niet uit, en gelijk heeft hij. Als zijn god het wil en onze levens het zullen toelaten.

Hij vraagt wat ik nog allemaal gedaan heb in die afgelopen week. Vingers schuiven over plaatsnamen en routes, her en der geïllustreerd met een passende iPhonefoto. Trots als elke Iraniër op zijn land, knikt hij goedkeurend. ‘Khaled Nabi?’ vraagt hij. We hebben toch de allerbelangrijkste plaats in deze regio bezocht? ‘Yes, we were there yesterday,’ en we herhalen het een paar keer met handgebaar over de schouder om het voorbije te bekrachtigen. Ik had eerder al gemerkt dat woorden als ‘yesterday’ en ‘x years ago’ geen lamp deden branden. Maar hij knikt begrijpend. Er wordt nu ergens op hem gewacht, dat weet ik wel zeker. Afscheid nemen van de tofste mensen die je op reis ontmoet, is altijd vreemd. Het lijkt op een kort afscheid van vrienden maar je bent je er tegelijk vlijmscherp van bewust dat het jaren kan duren voor je elkaar terugziet. Of nooit meer. We kunnen hem niet omhelzen, daarvoor is Kheder te Iraans en te traditioneel. Handen geven is al een Louise-toevoegsel. We nemen elkaars handen lang in beide handen vast, en hij stapt weg, nog steeds met gebogen hoofd. Ik kijk hem lipbijtend na.

Two happy girls on Iranian roads in a rental car.
Het piepkleine dorpje waar de ranch van Louise nog steeds is – Golestan, Iraans Turkestan

Yesterday

Wij hebben geen haast. Van de vorige rit naar Teheran weet ik dat op de middag vertrekken ruim op tijd is. We scharrelen een ontbijt samen uit restjes, regelen een kattewas aan het aanrecht, slepen de rugzakken naar het afdak, doen de gebruikelijke room check en zetten op het gemak nog een laatste thee. Plots stuift een auto het domein op tot bij ons. Een onbekende jonge man stelt zich in communiceerbaar Engels aan ons voor. Hij is opgetrommeld door Kheder om vandaag met ons Khaled Nabi te gaan bezoeken…

‘Yesterday’ moet ik absoluut opzoeken in het Farsi.
En Kheder is Iran op zijn best.

[ Kheder overleed in augustus 2021. We zullen hem niet meer ontmoeten. Ik vond een instagram post van Caren, de zoon van Louise Firouz ]

<< Terug naar deel 5 : L’heure bleu

Kheder’s taruf

L’heure bleu

Deel 5zondagavond 20 juli 2014

Louise Firouz, nukkige hartelijkheid met cowboyhoed, bij onze ontmoeting in 2007 – Ghara Tappeh Sheikh, Iraans Turkestan
Louise’s one room house where she spent her last year after her own house —on the same premises— was confiscated.

We wachten op de geplande avond met Kheder. Die aan de telefoon gezegd had dat hij kwam – ‘I come’ en weliswaar niet ‘diner at my home’ – en na drie uur nog steeds niet materialiseert.

De avond kruipt loom verder. Een na een zijn de mannen en jongens van de ranch weggereden, beleefd zwaaiend naar de twee witte gasten. Ik vraag me steeds harder af of we iets fout gedaan hebben. Taruf luistert nauw. Zou Kheder onze aanwezigheid nu teveel vinden? Was vijf keer teveel? Zou hij de laatste keer, met het geweigerd ontbijt, echt beledigd zijn geweest? Had zijn vrouw hem gezegd dat ze niet nóg eens wou koken voor zijn aanwaaiende gasten?

Ik heb Gaea zo enthousiast verteld over de gastvrije avonden, het gezelschap, het eten. Ik zou haar zo graag aan zijn gezin voorstellen. Het kan niet anders dan dat Kheder ons – toch als we samen zijn – herkent van toen. Eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat we honger hebben. Steeds meer. We zetten thee en trakteren elkaar op meegebrachte gaz (Iraanse nougat) uit Isfahan. Eentje om de honger te couperen. En dan nog een, en nog. We friemelen wat op onze telefoons, zetten nog eens thee, eten de laatste gaz op. Een hard stuk brood en een paar wakke tomaten gaan erachteraan. Het wordt tien uur, dan elf. Ik durf niet terug te bellen. Uiteindelijk stuur ik een sms, zorgvuldig opgebouwd uit korte zinnen met woorden die hij kan kennen, maar er komt geen antwoord. Waar ging het fout in de beleefdheidsregels? Wat wil Kheder met zijn stilzwijgen zeggen?

Tanden poetsen en slapen, is het enige wat ons nog rest. Morgen wacht ons die 650 km met bergen en snelwegen en het slotakkoord rond Teheran, tot aan de luchthaven. Morgennacht zit onze reis erop. Ik had een avond voorzien met thee en verhalen, en aangehaalde vriendschapsbanden met de olijke Iraniër en zijn hartelijke familie. Het mocht niet zijn. Ik heb vermoedelijk een fout gemaakt en weet niet welke. Vanuit mijn slaapzak op het tapijt blijf ik nog een poos allert luisteren naar de plattelandsgeluiden. Gaea heeft zich in Louise’s bed genesteld. Vereerd, net als ik vorige week op mijn verjaardag. Ik hoor verre honden, wind, een brommer die het domein niet oprijdt. Dan zink ik in de zwarte nacht.

>> Het vervolg, deel 6 : ‘Party my friends’

<< Terug naar deel 4 : De adem van een huis

Kheder’s taruf

De adem van een huis

Deel 4zondagavond 13 juli 2014

Meer dan een week na mijn eerste passage komen Gaea en ik tegen zevenen aan op de ranch, en bellen Kheder in losse woorden waarvan ik weet of toch kan vermoeden dat hij ze begrijpt. Het antwoord is helaas onduidelijker. Hij zegt: ‘You in GTS? I come!’ – niet de gebruikelijke ‘dinner at my home’ – en hangt op.

Het lastige is dat ik al lang weet dat Kheder net zo goed binnen het kwartier kan opduiken in zijn nog-net-rijdende auto, of pas binnen enkele uren. Beleefdheid heeft zo zijn nadelen. Dus installeren we ons in Louise’s eenkamerhuis, langzaam, met schroom.

Louise Firouz on an old photograph when she was still riding. When we met her in 2007 she was 75 and hadn’t been able to ride for half a year since falling off a stumbling horse.
Grafsteen van Louise Firouz in Ghara Tappeh Sheikh, Iraans Turkestan

Het enige nieuwe in huis is de inhoud van de koelkast, al de rest ademt Louise. De luttele oude foto’s die zeven jaar geleden in haar echte huis hingen, zijn er nog allemaal. Het romantisch beeld van een man te paard, frontaal in een lege steppe met opwaaiend stof rond de hoeven, is haar echtgenoot Narcy Firouz, die veertien jaar voor haar overleed; de zwart-wit foto van de vrouw met onafscheidelijke cowboyhoed, lezend in een transat; Louise op haar rug in het stof liggend, lachend, met de hoef van een veulen op haar borstkas. Op een afgesloten houten kist staat een ingekaderde pasfoto van haar die we niet kennen. Het moet een van de laatste foto’s zijn. Strak en moe kijkt ze in de lens. Naast het kadertje staat een houten asbak met twee peuken. Ik blijf me afvragen of dit haar laatste sigaretten zouden zijn. De asbak die nooit meer leeggemaakt wordt.

Louise’s graf ligt op het domein van de ranch, naast de oprijlaan tussen het hoge gras. Een platte blok uit gele bakstenen met zwart-marmeren plaat in het midden waarop haar naam en twee data staan, en nog een zin die we niet nagevraagd hebben. Ze is gestorven in 1387, Iraanse jaartelling (2008). Ze werd 76. Elke bezoeker aan de ranch groet eerst haar graf. Een ontroerend tafereel, iedere keer opnieuw. Zittend op haar graf roken we een Bahmantje, onze minuskule lievelingssigaretten in Iran. Louise was een kettingrookster en Bahman was ook haar merk. Al hebben we de vrouw slechts twee weken gekend, ruim een jaar voor haar dood, toch zijn we aangedaan. De nukkige hartelijkheid met cowboyhoed had ons meteen gecharmeerd. ‘Who the héll are you!?’ was haar openingszin toen we in 2007 na een dag zoeken haar erf opreden. We proestten het met zijn drieën tegelijk uit en kregen thee. Eerst thee, dan had ze ‘I will see if I want to keep you,’ gebromd. We overleefden de keuring en bleven toen twee keer een volle week logeren. De herinneringen klasseren we bij de beste van de hele reis. Louise’s levensverhaal overklast fictie moeiteloos. Er zou een documentaire over haar leven in de maak zijn, maar geen idee hoe daarmee staat.

We wandelen naar haar oorspronkelijke woonhuis dat aangeslagen is door een gewiekste zakenpartner en officieel niet meer bij de ranch hoort. Het ligt er eenzaam en verlaten bij. Weemoedig kijken we naar het balkon waar we op sliepen toen de giftige spin de kamer had overgenomen. Er is geen enkele afsluiting tussen de ranch en het huis. Wie niet beter weet, zou niet kunnen raden dat deze hoek van de ranch een andere eigenaar heeft. Enkele paarden staan vast aan een lang touw, elk met zijn eigen graascirkel. In de stallen bijt een glanzendzwarte hengst bloednerveus in zijn houten deur. Gaea, die zelf lang een eigen paard had, gaat ze stuk voor stuk af. Ze hinnikt, briest en fluistert; de paarden antwoorden. Een stokoude hond vol teken en schurft kruipt ons bang tegemoet. Honden zijn haram in islamitische landen, en dat na Louise’s dood niemand haar hond nog aanhaalt, is duidelijk.

We snuiven de warme avondlucht op, gaan onder het afdak-met-verhoog zitten, pluggen wat electronica in, en wachten. Kheder is er nog steeds niet.

>> Het vervolg, deel 5 : L’heure bleu

<< Terug naar deel 3 : Panj ۵ is de mooiste

Everyone who comes to the ranch, first goes to Louise’s grave to pay respect. Very moving time and again.

Het graf van Louise, een anecdote.

Gisteren verscheen plots een jonge Teherani, een zekere Mohammad Yaghoubi, op de ranch. Na zijn groet aan het graf kwam hij zich voorstellen. Hij vertelde dat hij regelmatig op de ranch kwam werken om Louise’s kweekprogramma gaande te houden zoals zij het zou gedaan hebben. Hij sprak haar nog twee weken voor haar dood maar ze was al te ziek om haar kennis nog te delen. Aan de hand van haar summiere nota’s doen ze wat ze kunnen om de bloedlijn van de Turkmeense paarden zo zuiver mogelijk te houden.

Net als hij was ik aangedaan door zijn verhaal. Helemaal onverwacht en totaal on-Iraans tussen onbekende mannen en vrouwen, viel hij me plots in de armen. Een uniek en aangrijpend moment.

Louise Firouz : Obituary in de New York Times / Wikipedia

Kheder’s taruf

Panj ۵ is de mooiste

Deel 3maandagmiddag 7 juli 2014

Maar als, zoals zo vaak in Iran, taal ontbreekt dan worden de taruf-regels dubbel lastig. Een dikke week eerder hadden Joksie en ik al vijf nachten op de ranch gelogeerd. Avond na avond werden we uitgenodigd bij Kheder en zijn familie, en tekens weer werd het boeiend en gezellig.

De eerste avond hing Mohammad Amin, het jongste zoontje van negen, aan Joksie’s rokken, verloor zich in haar lichtblauwe ogen en tekende apetrots alle Farsi cijfers voor: ۱ yek / ۲ do / ۳ seh / ۴ chahaar / ۵ panj / ۶ shesh / ۷ haft / ۸ hasht / ۹ noh / ۱۰ dah. Pas als we het zonder haperen konden opdreunen én schrijven, liet hij ons weer aan zijn vader.

De moeilijkste nummers goed leren schrijven
Mohammad Amin proudly shows the family’s ‘casque’.

Een volgende keer was de oudste zoon Milad erbij komen zitten en had de foto’s in ‘Meisjes, Moslims & Motoren’, het boek van Gaea en mijn vorige reis, bijna van het blad opgezogen. Heen en terug bladerde hij met de gretigheid van studenten in uithoeken van de wereld waar slechts weinig informatie doorsijpelt. Het schamele lesmateriaal, door tientallen voor hen gebruikt met droedels en ontbrekende pagina’s, is taai en levenloos materiaal; dit waren verhalen en beelden van échte mensen, ten dele uit zijn eigen dorp nog wel. En buitenlandse reizigers over de vloer krijgen, ook al kan je er nauwelijks mee praten, is sowieso een groots evenement in deze randen van Iran.

Nog een andere avond waren we met drie. Kheder, een oom-vrachtwagenchauffeur die wekelijks vanaf de Pakistaanse grens tot Teheran reed en zich daardoor de reputatie (en de verwaandheid) van een man-van-de-wereld aanmat, en ik als curiosum. Hoewel ik geen syllabe begreep van de quasi-monoloog van de kettingrokende trucker, observeerde het curiosum beide mannen en leerde ook daar weer een streep Iran door kennen. Soms is dat genoeg.

Twee keer was Joksie te moe om mee te gaan naar het diner. Kheder en vooral Mohammad Amin vonden dat bijzonder jammer. Mijn charmantste ik redde het servies en het werd ook écht gezellig. Maar ik begon het zelf al ‘aan de vele kant’ te vinden. Vijf keer voor het diner uitgenodigd worden, zelfs al namen we een zak dure pistachenoten en nougat mee, vond ik veel voor een niet bepaald rijk gezin. En als we, door een misverstand de ochtend van ons vertrek naar de luchthaven met een onvoorspelbaar lange dag rijden voor de boeg, het ontbijt afwezen, betrok Kheders gezicht. ‘Breakfast ready’, knipperde hij met siplip. Maar met die 650 km voor de boeg en een verwachte apocalyptische eindfase rond Teheran, durfde ik de uitnodiging niet aan te nemen. In Iran kan je niet eten en wegwezen. ‘Diner’ of ‘breakfast’ betekent wat het zegt, plus tijd voor een soort gesprek, het bewonderen van de koeien, het huiswerk van de oudste en de nieuwe douche. Betekent nog eens bijscheppen en nog eens, en niet twee maar vier thee’s drinken met de suikerklontjes tussen de tanden à l’irannienne. En minstens doen alsof tijd een kneedbaar begrip is en vliegtuigen zullen wachten. Dus ik wees het voorzichtig van de hand en we vertrokken.

>> Het vervolg, deel 4 : De adem van een huis

<< Terug naar deel 2 : West-Vlaanderen meets Golestan

Kheder’s taruf

West-Vlaanderen meets Golestan

Deel 2zondagavond 29 juni 2014

Het begrip ‘taruf’ verdient uitleg. Je kan er uitgebreide exposés over vinden op het www; dit is mijn verklaring. Taruf is een stelsel van complexe Iraanse beleefdheidsregels. In dorps West-Vlaanderen en vast ook elders bij ons, als je te gast bent voor een etentje bijvoorbeeld bij je nieuwe schoonouders, kom je soms in een situatie terecht waarbij je, net klaar met eten, aangepord wordt om nog eens op te scheppen. Je hebt écht genoeg en het was écht lekker. Of niet, maar dat doet er weinig toe, de geplogenheden vergen een zekere tolerantie. Je bedankt de gastheer of -vrouw uitgebreid maar die gelooft niet dat je het écht lekker vond als je niet nog eens opschept. ‘Neem nog een schepje, er is meer dan genoeg!’ – ‘Het was echt overheerlijk, zo’n lekkere saus heb ik nog nooit gegeten, maar ik ben echt voldaan.’ – ‘Allez neem nog een schepje, je staat er zo mager op!’ – ‘Graag maar ik ben echt voldaan.’ – ‘Je vond het misschien te zout of zo? Allez kom, er kan toch nog iets bij anders eten we voor de rest van de week hetzelfde.’ – ‘Nee dank u, echt!’ – ‘Allez, neem nog!’ Je weegt af in hoeverre je iemand kan overtuigen van zijn kookkunsten zonder je te overeten en weet dat je de nieuwe schoonouders best te vriend kan houden. Je geeft toe en eet je te rond. En in de plaats van dat ene schepje dat je zelf in gedachten had, komt er een enorm bord aan dat je braaf en langzaam naar binnen werkt. Waarna dezelfde scène zich herhaalt bij het dessert, de pralines en de pousse-café. Je nieuwe schoonouders knikken goedkeurend; jij denkt aan de kilo die er weer afgesport moet worden en wriemelt ongemerkt je riem op de vreethaak.

Bakker in Gonbad-e Kavus
Te gast in Iraans Turkestan

Zo werkt ‘taruf’, een subtiel spel waarbij minimaal drie gemotiveerde aanbiedingen en evenveel uiterst beleefde weigeringen moeten worden uitgewisseld, waarna een van beide, uiteindelijk en mits barokke frasen, toegeeft. In Iran gaat het soms zo ver dat mensen eraan toevoegen ‘This is not taruf!’ terwijl het wel degelijk taruf is. Dat reizigers én Iraniërs zich er toch vaak aan laten vangen, en te snel of te laat toegeven, ligt voor de hand.

Het inschatten van taruf vergt oefening en inzicht. Als je in een restaurant bij het vragen naar de rekening met brede glimlach te horen krijgt ‘You are my guest!’ dan is het taruf. Je dringt twee keer aan en krijgt vervolgens een bedrag te horen dat mogelijks twee keer zoveel is dan wat je had verwacht, al kan ik de keren dat we erop gelegd zijn op één hand tellen. Iraniërs beschouwen toeristen gelukkig nog niet als wandelende banken. Als je de twee nieuwe handtassen —speciaal voor het aanstaande huwelijk gekocht en aartslelijk maar je zei net hoe prachtig je ze wel vond— aangeboden krijgt die een verliefd koppeltje je wil schenken, dan is het taruf en dien je alle redelijke argumenten uit de kast te halen om die in elk geval niet aan te nemen. ‘On our motorbikes the luggage is so limited we can not even take an extra book. I’m so sorry for we would have been extremely honoured with such a beautiful present.’
Geen van beide voorvallen is verzonnen. Als Iraniërs je benzine willen betalen, dan is het waarschijnlijk taruf maar omdat benzine spotgoedkoop is (0,4 €/l) kan het ook echt gemeend zijn. Dan oordeel je op basis van uiterlijk: is deze rijk of niet? Of je beslist gewoon zelf te betalen op breedvoerig-afwijzende wijze gelardeerd met enkele complimenten, over het land bijvoorbeeld.

>> Het vervolg, deel 3 : Panj ۵ is de mooiste

<< Terug naar deel 1 : Sierlijke krullen in Google Translate

Kheder’s taruf

Sierlijke krullen in Google Translate

Deel 1zondagavond 22 juni 2014

Het loopt tegen zevenen als Gaea en ik uiteindelijk het erf van de paardenranch opdraaien. Gaea is hier voor het eerst sinds zeven jaar; ik was hier een week geleden al, met Joksie, een andere reisgenote. Het had ons toen een halve dag gekost om de plek te vinden, maar dit keer weet ik precies wat ik doe: aan de T met de twee pijlen linksaf, halfweg in een wuivende zee van groene velden nog eens links, na de bomenrij door het hekken, en tot slot de auto door het hoge gras naast het klein betonnen huisje manoeuvreren, daar waar de beige merrie ons aanstaart.

Kheder toont Louise’s archief, opgeslagen in een afgesloten kamer op de ranch
Koken in Louise’s huisje

Alsof het mijn eigen erf is, been ik langs de stallen naar de mannen van de ranch. Een paard wordt ingepakt met dekens, een ander aan de teugels begeleid naar een graasplek. Alleen van de oude trainer ken ik zijn functie maar Iraanse namen vergeet ik als ik ze niet opschrijf. Wie wat doet en voor wie, heb ik nooit geweten, en zelfs niet wie nu uiteindelijk de echte eigenaar is van de ranch. De erfgenamen van Louise Firouz uiteraard, maar er staan hier ook enkele paarden van ene Firous Yamin, een rijke Teheraan die om de paar weken langskomt voor het kweekprogramma; ook hij heeft duidelijk iets in de pap te brokken. Hij heeft ons bij de eerste passage het huisje van Louise aangeboden als logement ‘voor zo lang we dat wensten’. Gratis.

En hij was het ook die ons aan Kheder voorstelde als zijnde onze chapperon. Kheder herkenden Gaea en ik allebei van toen. Of hij zich ons ook herinnerde, daar zijn we nooit achter gekomen.

De olijke broskop van halfweg de vijftig, hartsvriend van Louise, kent ongeveer twintig Engelse woorden. Daarmee moeten we het doen, ook aan de telefoon. En met onze vijf woorden Farsi, wijdse gebaren, veel knikken en lachen, en de foto’s uit ons boek dat we over de vorige reis maakten.

Joksie haalde er op een avond ook eens Google Translate op haar iPad bij. Helaas bleek Kheder, een Iraanse Turkmeen met Turkmeens als moedertaal, teveel tik- of spelfouten te maken zodat het alleen nog frustrerender werd. Aan het vertaalde resultaat kregen we kop noch staart.

‘Diner at my home’

Dat was zijn helderste zin en samen eten werd onze voornaamste sociale interractie. Zijn lieve vrouw schotelde ons Turkmeense dagelijkse kost voor. Traditionele schotels met ingrediënten uit eigen kweek. We werden gesommeerd twee namen van gerechten te leren uitspreken tot ze tevreden ‘Ja, zo kan het ermee door’ knikten. Chektermè en gotab: het eerste een kruidige rijstschotel met stukjes schapenvlees, het tweede een halve maan van bladerdeeg gevuld met spinazie, allebei erg lekker.

‘Diner at my home’ betekende ook dat Kheder ons kwam ophalen met zijn rammelende auto en terugbracht, al ligt zijn huis op geen kilometer van de ranch, in het dorpje Garah Tapeh Sheikh, of GTS zoals hij het zelf altijd zei met het accent van wijlen Louise.

Door de gebrekkige communicatie wisten we alleen dát hij zou komen maar we hadden geen flauw benul wanneer. De eerste keer stond hij er al na een kwartier, vroeg in de vooravond, de laatste keer was het al ruim voorbij tien uur en aardedonker. Als je zo gul uitgenodigd wordt, zeur je niet om een duidelijke tijd, al leverde dat Gaea en mij de laatste avond een paar uur twijfel en uitgebreid gefilosofeer over de Iraanse taruf – zou hij nog komen, was hij gewoon erg laat of hadden we een fout gemaakt tegen de Iraanse beleefdheidsregels?

Het vervolg, deel 2 : West-Vlaanderen meets Golestan