Kheder’s taruf
Panj ۵ is de mooiste
Deel 3 — maandagmiddag 7 juli 2014
Maar als, zoals zo vaak in Iran, taal ontbreekt dan worden de taruf-regels dubbel lastig. Een dikke week eerder hadden Joksie en ik al vijf nachten op de ranch gelogeerd. Avond na avond werden we uitgenodigd bij Kheder en zijn familie, en tekens weer werd het boeiend en gezellig.
De eerste avond hing Mohammad Amin, het jongste zoontje van negen, aan Joksie’s rokken, verloor zich in haar lichtblauwe ogen en tekende apetrots alle Farsi cijfers voor: ۱ yek / ۲ do / ۳ seh / ۴ chahaar / ۵ panj / ۶ shesh / ۷ haft / ۸ hasht / ۹ noh / ۱۰ dah. Pas als we het zonder haperen konden opdreunen én schrijven, liet hij ons weer aan zijn vader.
Een volgende keer was de oudste zoon Milad erbij komen zitten en had de foto’s in ‘Meisjes, Moslims & Motoren’, het boek van Gaea en mijn vorige reis, bijna van het blad opgezogen. Heen en terug bladerde hij met de gretigheid van studenten in uithoeken van de wereld waar slechts weinig informatie doorsijpelt. Het schamele lesmateriaal, door tientallen voor hen gebruikt met droedels en ontbrekende pagina’s, is taai en levenloos materiaal; dit waren verhalen en beelden van échte mensen, ten dele uit zijn eigen dorp nog wel. En buitenlandse reizigers over de vloer krijgen, ook al kan je er nauwelijks mee praten, is sowieso een groots evenement in deze randen van Iran.
Nog een andere avond waren we met drie. Kheder, een oom-vrachtwagenchauffeur die wekelijks vanaf de Pakistaanse grens tot Teheran reed en zich daardoor de reputatie (en de verwaandheid) van een man-van-de-wereld aanmat, en ik als curiosum. Hoewel ik geen syllabe begreep van de quasi-monoloog van de kettingrokende trucker, observeerde het curiosum beide mannen en leerde ook daar weer een streep Iran door kennen. Soms is dat genoeg.
Twee keer was Joksie te moe om mee te gaan naar het diner. Kheder en vooral Mohammad Amin vonden dat bijzonder jammer. Mijn charmantste ik redde het servies en het werd ook écht gezellig. Maar ik begon het zelf al ‘aan de vele kant’ te vinden. Vijf keer voor het diner uitgenodigd worden, zelfs al namen we een zak dure pistachenoten en nougat mee, vond ik veel voor een niet bepaald rijk gezin. En als we, door een misverstand de ochtend van ons vertrek naar de luchthaven met een onvoorspelbaar lange dag rijden voor de boeg, het ontbijt afwezen, betrok Kheders gezicht. ‘Breakfast ready’, knipperde hij met siplip. Maar met die 650 km voor de boeg en een verwachte apocalyptische eindfase rond Teheran, durfde ik de uitnodiging niet aan te nemen. In Iran kan je niet eten en wegwezen. ‘Diner’ of ‘breakfast’ betekent wat het zegt, plus tijd voor een soort gesprek, het bewonderen van de koeien, het huiswerk van de oudste en de nieuwe douche. Betekent nog eens bijscheppen en nog eens, en niet twee maar vier thee’s drinken met de suikerklontjes tussen de tanden à l’irannienne. En minstens doen alsof tijd een kneedbaar begrip is en vliegtuigen zullen wachten. Dus ik wees het voorzichtig van de hand en we vertrokken.
>> Het vervolg, deel 4 : De adem van een huis
<< Terug naar deel 2 : West-Vlaanderen meets Golestan